Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Zo zal [51]zij [toch] komen tot het geslacht harer [52]vaderen; tot in eeuwigheid zullen zij het [53]licht niet zien. 51. Te weten, de ziel, waarvan in het voorgaande vs.19, gesproken, dat is, hij zelf. 52. Zijner voorvaders, die in het graf en ter helle zijn gevaren: gelijk de gelovigen tot hunne medeleden vergaderd worden. Zie Gen.15:15, en Gen.25:8,17. Sommigen verstaan dit vers alzo, dat deze goddelozen niet langer zullen leven op aarde, gelijk hunne voorvaders, dat zij geen eeuwig leven op aarde zullen hebben. 53. Verg. hfdst.36 vs.10; maar zij [de goddelozen, tevoren beschreven] zullen uitgeworpen worden in de uiterste duisternis; Matth.8:12.